1.   rob zn. 'zeehond'
categorie:
etymologie onduidelijk
Vnnl. Een last robbespeckx 'een vracht robbenspek' [1510-12; MNW], robbe [1514; WNT].
Herkomst onduidelijk. Deze benaming voor de zeehond is zeer lokaal; in het Engels en het Noord-Germaans is hij onbekend. Men vergelijkt meestal vnnl. robbe 'konijn' [1599; Kil.] (nu alleen dialectisch: West-Vlaams robbe, ribbe, rubbe; door ontlening via Noord-Frans robet bovendien Engels rabbit) en denkt dan aan afleiding van een niet-geattesteerd bn. voor 'borstelig' of 'ruw', vanwege de opvallende snorharen (Kluge) resp. het ruwe vel van de zeehond. Het zou dan verwant kunnen zijn met Litouws rupĆ¹s 'grof, ruw', zie roven. Afleiding van het werkwoord robben 'wrijven' [1710; WNT], 'stoeien' [1871; WNT], waarbij te denken valt aan de manier van voortbewegen van robben, is onwaarschijnlijk (FvWS).
Robbe 'konijn' (zie boven) wordt ook wel verklaard uit de eigennaam Robbe < Robrecht (Debrabandere 2002); hetzelfde zou kunnen gelden voor het Noord-Nederlandse robbe 'zeehond'.
Nnd. robbe 'zeehond'. Nhd. Robbe en nfri. robbe 'id.' zijn ontleend.
Fries: robbe


  naar boven