1.   kaarten ww. 'met kaarten spelen, kaartspelen'
categorie:
geleed woord
Mnl. quarten 'kaartspelen' in scaken, scijfspelen ende quarten 'schaken, dammen en kaarten' [1394; Janssen 1985], quaerten [1397; MNW quaken], ook de samenstelling quartspel, in gheen spel dat men mit tairningen ('dobbelstenen, teerlingen') of mit quaertspelen speelt [1397; MNW quartspel]; vnnl. ook als quaertspelen [1510; Stall. II], caerten [1530-50; MNW-P].
Afleiding van het Middelnederlandse zn. *quarte 'speelkaart', dat echter pas veel later, bij Kiliaan, is geattesteerd, zie kaart.
Het kaartspel bestond al lang in het Nabije Oosten toen het in het laatste kwart van de 14e eeuw in snel tempo Europa veroverde, wrsch. oorspr. vanuit Venetië. De oudste Europese vermelding van kaartspelen is een verbodsbepaling in Bern uit 1367.
Opvallend is de consequente schrijfwijze met qua- gedurende anderhalve eeuw in alle streken waar dit woord voorkomt. Mnl. qua- staat in het algemeen voor /kwa-/ en slechts zelden voor /ka-/, maar de spelling quart- hoeft dus niet op een uitspraak /kwart-/ te wijzen: wrsch. werd zij gehanteerd voor het onderscheid met het bij kaart behandelde karte 'oorkonde'. De stam van mnl. qua(e)rten 'kaartspelen' werd pas in het Vroegnieuwnederlands vereenzelvigd met mnl. karte; beide werden vanaf toen, inmiddels met verlengde klinker, als kaert(e) geschreven.
â—† aankaarten ww. 'aan de orde stellen, ter sprake brengen'. Nnl. aankaarten 'id.' in het thema van de gezagshandhaving is vooral aangekaart bij de CHU en de VVD [1970; WNT Aanv.], daarnaast in de woordenboeken aankaarten 'een aanwijzing geven door een bepaalde kaart te spelen' [1974; Koenen]. Gevormd met aan bij het zn. kaart, wellicht naar analogie van ouder aansnijden.
Literatuur: H. Janssen (1985), De geschiedenis van de speelkaart, Rijswijk, 194
Fries: kaart(sj)e


  naar boven