1.   anderhalf telw. 'één en een half'
categorie:
geleed woord
Mnl. anderhalf 'id.' [1272; CG I, 211].
Versteende vorm met letterlijke betekenis 'tweede half', zie ander in de betekenis 'tweede'. Dit is de oude manier van tellen, die in het verleden ook voor andere cijfers werd gebruikt: niet twee en een half, maar (twee +) het derde half. Al in het Oudnederlands vindt men de plaatsnaam Virdehalfgemet (met onbekende locatie op Walcheren in Zeeland), 'drie en een half gemet' [1181-1210; Künzel 369] (met de landmaat gemet). In het Middelnederlands zijn o.a. gebruikelijk derdalf 'twee en een half' [1279; CG I, 451], vierdehalf 'drie en een half' [1280-87; CG I, 515], vichtalf 'vierenhalf' [1280; CG I, 518] (< vifte half met overgang van -ft- naar -cht-, zie achter) en ook vormen als derdalfhondert '250' [1289; CG I, 1389]. Als muntnaam is de zesthalf '5 1/2 stuivers, 27 1/2 cent' tot 1823 in gebruik geweest en toen definitief vervangen door het kwartje. In het Nieuwnederlands is alleen anderhalf overgebleven. Verder is deze wijze van tellen nog te vergelijken met het aangeven van halve uren zoals half vier, d.w.z. niet de helft van 4, maar halverwege tussen 3 en 4.
Ook in de andere Germaanse talen kwam deze manier van tellen voor: os. ōtherhalf; ohd. anderhalb dritdeha(l)p 'twee en een half' (nu alleen nog nhd. anderthalb); oe. ōðer healf 'anderhalf', ehtode healf 'zeven en een half', feorþan healfan geare 'drie en een half jaar'; ofri. ōtherhalf. Het Nieuwfries is de enige moderne Germaanse taal waarin nog zo geteld wordt: oardel (of oardeheal), tredje(hea)l, fjirde(hea)l, fifte(hea)l (ook fifel), etc.
Fries: oardeheal


  naar boven