1.   triangel zn. 'slaginstrument'
categorie:
leenwoord
Nnl. triangel 'driehoekig slaginstrument' in een triangel en een paar Turksche bekkens [1825; WNT Turksch], ik hou van ... den tjingelenden triangel [1840; WNT], met een triangel en een tamboerijn [1927; WNT].
Ontleend aan Frans triangle 'driehoekig slaginstrument' [1803; TLF], een specifieke betekenis bij algemener 'driehoek' [1269-78; TLF], ontleend aan Latijn triangulum 'id.', de zelfstandig gebruikte onzijdige vorm van het bn. triangulus 'driehoekig', gevormd uit tri- 'drie-', zie drie, en angulus 'hoek', zie angel 'vishaak'.
Het Latijnse woord was zelf, al dan niet via het Frans, al eerder ontleend: mnl. ene trianghele 'een driehoek' [1287; VMNW], De trianghele an doostghevele 'het driehoekig venster aan de oostgevel' [1440; MNW]; vnnl. Triangle "een drijehoeck" [1553; WNT], triangel 'driehoekig bouwwerk, uiteinde, afbakening enz.' in triangels van steen [1633; WNT], triangel 'zeker sterrenbeeld' in (een comeet) gaende ... tot besuijden de triangel [1669; WNT]. Dit tot dan toe gewone woord voor 'driehoek' werd in het Vroegnieuwnederlands vervangen door de leenvertaling driehoek.
Fries: triangel


  naar boven