1.   ornitholoog zn. 'vogelkenner'
categorie:
leenwoord
Nnl. ornitholoog 'vogelkenner' [1824; Weiland].
Internationaal neologisme, afgeleid van Grieks órnīs (genitief órnīthos) 'vogel' met het achtervoegsel -loog 'kundige, kenner', zie -logie.
Grieks órnīs gaat terug op een n-stam pie. *h2or-en- of *h2er-en- 'grote vogel' (IEW 315) en is verwant met pgm. *ara(n)-, zie arend; aan de aldaar genoemde verwante woorden kan toegevoegd worden Hittitisch ḥara-š (genitief ḥaran-aš) 'arend'.
Fries: ornitolooch


  naar boven