1.   geweld zn. 'hevigheid, onstuimigheid; misbruik van macht'
categorie:
geleed woord
Onl. geuualt (verbogen vorm geuuelde, geuueldi) 'macht' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. ghewout, ghewelt 'macht; kracht; onrechtmatig gebruik van macht' [gewalt 1240; Bern.], zoals in al sin goed moet bliuen in scrauen gewelt 'heel zijn bezit zal onder de zeggenschap van de graaf blijven' [1237; CG I, 33], bi onser koninghleker gheweld ende onser graueleker gheweld 'bij onze koninklijke en grafelijke macht' [1254; CG I, 59], got ... die alle dinc heft in gewelde 'God, die alles in zijn macht heeft' [1265-70; CG II, Lut.K], .i. worem die met ghewout dat hout dorgaet al in een 'een worm die met kracht in een keer door het hout gaat' [1287; CG II, Nat.Bl.D], .i. cruut van grooter ghewelt 'een kruid met krachtige werking' [1287; CG II, Nat.Bl.D], dat hi hare wilde doen ghewelt 'dat hij haar wilde verkrachten' [1285; CG II, Rijmb.].
Algemeen West-Germaanse afleiding met het voorvoegsel ge- (sub b) van het werkwoord dat tot onl. uualdan [10e eeuw; W.Ps.], mnl. walden, wouden 'heersen' heeft geleid. Het woord onderging in het Nederlands in de niet-verbogen naamvallen de normale overgang ald > old > oud, zoals in koud, vandaar de vorm mnl. ghewout. De verbogen naamvallen van deze i-stam ondergingen daarentegen umlaut en leidden tot mnl. ghewelde. De vormen met -eld- zijn door analogie in alle naamvallen terechtgekomen; de vorm met -oud/t- is nog herkenbaar in bijv. de eigennaam Wouter (naast Wolter) < *wald-her 'legeraanvoerder'.
Os. giwald (mnd. gewelde, gewalt); ohd. giwalt (nhd. Gewalt); ofri. wald, weld (nfri. vero. wâld); oe. (ge)weald; on. vald (nzw. våld); alle met dezelfde oorspr. betekenis 'macht, heerschappij'; < pgm. *(ga-)wald-.
Het genoemde werkwoord onl. uualdan (mnl. wouden) is verwant met: os. waldan (mnd. walden); ohd. waltan (nhd. walten 'heersen (figuurlijk), werkzaam zijn', verwalten 'beheren, besturen'); ofri. walda (nfri. vero. wâldzje 'heersen, beschermen'); oe. wealdan (ne. wield '(macht) uitoefenen'); on. valda (nzw. vålla 'veroorzaken, berokkenen'); got. waldan; < pgm. *waldan- 'heersen, beheersen'.
Verwant met: Litouws valdyti 'heersen'; Oudkerkslavisch vlasti 'id.' (Russisch vladét'); uit pie. *ulh2-dh- (IEW 1111), dat zonder dentaaluitbreiding terugkomt in: Latijn valēre 'sterk zijn' (zie ook valentie); Oudiers faln-, foln- 'heersen', flaith 'heerschappij'; Tochaars A/B wäl/walo 'koning'.
De oorspr. betekenis van geweld 'macht, souvereiniteit' is in het Nieuwnederlands verouderd. De algemene betekenis 'kracht' (zie bijv. het citaat over het cruut) heeft zich met betrekking tot zaken vernauwd tot 'zichtbare uiting van kracht, hevigheid, onstuimigheid' (bijv. van water of een storm). Met betrekking tot personen is de betekenis 'onrechtmatig of onwettig gebruik van kracht of macht' gaan overheersen, steeds met de bijgedachte aan zichtbare onstuimigheid.


  naar boven