1.   magnolia zn. 'geslacht van sierbomen en -heesters (familie Magnoliaceae)'
categorie:
leenwoord, eponiem
Nnl. magnolia 'magnolia' [1771; Chomel].
Ontleend aan Neolatijn magnolia, een geslacht van bomen en heesters dat door de botanicus Charles Plumier in 1703 vernoemd is naar Pierre Magnol (1638-1715), directeur van de botanische tuin te Montpellier, een naam die door Linnaeus is overgenomen.
Literatuur: Backer 2000
Fries: magnolia


  naar boven