1.   vreselijk bn. 'verschrikkelijk'
Mnl. vreselijc, vreeslijc 'gevaarlijk, angstaanjagend, verschrikkelijk': ureeslec 'gevaarlijk' [1240; Bern.], en gene sake is so vreslik als gehait te wesene 'er is niets zo verschrikkelijk als gehaat te zijn' [1270-90; VMNW], dat creuitsche so vreselijc sijn dat si die lieden met haren scaren jnt twater verdrinken 'dat kreeften zo gevaarlijk zijn dat ze de mensen met hun scharen in het water verdrinken' [1276-1300; VMNW]; vnnl. vreselijk, vreeslijk ook 'zeer onaangenaam, buitengewoon heftig' in een vreesselijcke storm [1561; iWNT], 'buitengewoon, zeer, heel erg' in vreeselijck hooch 'zeer hoog' [1600; iWNT].
Afleiding met het achtervoegsel -lijk van vrees in de Middelnederlandse betekenis 'angst; gevaar'.
De betekenisontwikkeling van 'gevaar veroorzakend, schrik aanjagend' tot 'zeer onaangenaam' en (bijwoordelijk gebruikt) verder tot 'buitengewoon, zeer, heel erg' komt overeen met die van verschrikkelijk en andere woorden met een vergelijkbare oorspronkelijke betekenis, zoals erg, geweldig en zeer 2.
Fries: freeslik


  naar boven