1.   ver- voorv.
Onl. for-, far-, ver- (gewestelijke varianten) in ec forsacho diabolae 'ik zweer de duivel af' [791-800; CG II-1, 26], uerbrustun. sina uetherun 'zijn vinnen verbrijzeld' [891-900; CG II-1, 39], farcundon sal ic uundir thin 'ik zal uw wonderen verkondigen' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. ver-.
In ver- zijn drie verschillende voorvoegsels samengevallen, namelijk Proto-Germaans *fra-, *fur- en *fer-, die alleen in de oudste Germaanse taal, het Gotisch, nog te onderscheiden zijn, als resp. fra- 'weg van', faur(a)- 'voor' en fair- (met onduidelijke betekenis, slechts in een klein aantal woorden).
Os. far- (mnd. vor-); ohd. fir-, far- enz. (nhd. ver-); ofri. for- (nfri. for-); oe. for- (ne. for-). Noord-Germaanse woorden met dit voorvoegsel (on. for-, nzw. för- enz.) zijn in de meeste gevallen ontleend aan het Nederduits of Hoogduits. Vóór klinkers verschijnt in enkele oude afleidingen vr- (Hoogduits fr-), zie vracht en vreten.
Pgm. *fra- gaat terug op pie. *pro 'voor, vooraan, naar voren', waarvoor zie vroeg en pro-. Voor de betekenisontwikkeling moet men denken aan 'naar voren' > 'weg van'.
Pgm. *fur- is de korte, onbeklemtoonde vorm van het bijwoord voor 1 < pgm. *furi-, *fura-.
Pgm. fer- gaat terug op pie. *per(i)- 'over, om', waarbij: Latijn per 'door(heen)' (zie per); Grieks perí, per 'rond(om)' (in periscoop); Sanskrit pári 'rondom; weg van; vanwege'; Litouws per̃; Oudkerkslavisch prě- 'over, door'. Wrsch. horend bij dezelfde wortel *per- als ver.
In het Nederlands worden met ver- in principe alleen werkwoorden afgeleid. Soms zijn deze later weer verouderd, maar bestaat er nog wel een afleiding van, bijv. verkouden, vermaledijd, vermetel. De betekenisontwikkeling van ver- is zeer complex en wordt hier niet beschreven. De afleidingen zijn zelden eenduidig te herleiden tot een van de Germaanse voorvoegsels en door grootschalige analogiewerking zijn ook binnen het Nederlands zelf tal van nieuwe betekenissen ontstaan; het WNT onderscheidt er 32. De belangrijkste zijn:
a) Het vormt werkwoorden die verwijdering uitdrukken, bijv. verbannen, verdwijnen, en bij uitbreiding ook verplaatsing, verlies, vormverandering e.d.
b) Het vormt werkwoorden die vernietiging, verbruik, verspilling, beschadiging e.d. uitdrukken; in deze functie is het voorvoegsel al oud (reeds Gotisch, bijv. in fra-slindan 'verslinden') en in het Nederlands nog steeds productief.
c) Het benadrukt een betekenisaspect van ongewenstheid of verachting, of voegt dat toe, bijv. in verachten.
d) Het voegt geen betekenis toe, maar versterkt eventueel het simplex of benadrukt het resultaat van een handeling, bijv. in verblijven, verschillen, vereren, verbergen, verhullen, verschuilen.
e) In combinatie met zelfstandige of bijvoeglijke naamwoorden is ver- productief en betekent het 'worden of maken tot wat het simplex uitdrukt' of 'voorzien van dat wat het simplex uitdrukt', bijv. in vergulden.
Ten slotte is er een aantal woorden met ver- die ontleend zijn aan het Hoog- of Nederduits en waarvan in het Nederlands niet noodzakelijk een corresponderend grondwoord bestaat, bijv. verfomfaaien, verlof, vernuft.
Fries: fer-


  naar boven