1.   kool 2 zn. 'fossiele brandstof'
categorie:
erfwoord
Onl. misschien in de plaatsnaam Coluuidum 'Koudum (Friesland)' [eind 9e eeuw; Künzel], letterlijk 'kolenbos' (voor het maken van houtskool); mnl. kole 'steenkool' [1240; Bern.], donghelt van den toruen & van den fasselen & van den colen 'accijns op turf en brandhout en steenkool' [1288-1301; VMNW].
Mnd. kole; ohd. kolo (m.), kol (nhd. Kohle); ofri. kole (nfri. koal); oe. col (ne. coal); on. kol (nzw. kol); alle 'houtskool, steenkool', < pgm. *kula-.
Wrsch. verwant met: Oudiers gúal 'houtskool' en misschien Sanskrit jvālá- 'vlam, kool', jválati 'branden'; Litouws žvìlti 'glanzen, flonkeren'; bij de wortel pie. *gwelH- 'branden, gloeien' (LIV 170, IEW 479).
koolstof zn. 'scheikundig element (C)'. Nnl. kool-stof [1787; WNT Supp. assimileeren]. Samenstelling van kool en stof 2. Koolstof is het hoofdbestanddeel van kool.
Fries: koal


  naar boven