1.   kuit 1 zn. 'vlezige achterkant van het onderbeen'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. cuyte 'milt' [1477; Teuth.], dat kuyt 'vlezig botloos lichaamsdeel, zoals aan de achterkant van het scheenbeen, aan de billen en aan de armen' [1485; MNW]; vnnl. ghequetst ... in zijn rechtere cuyte 'gewond aan zijn rechter kuit' [1562-92; MNW], kuyt, kijte, kiete 'kuit; vlezig lichaamsdeel' [1599; Kil.].
Mnd. kūt, kūte 'ingewanden, zachte delen van een dierenlichaam; kuit (van een been); visseneitjes'; < pgm. *kūti-, zie ook kuit 2. Aan het mnl. en/of mnd. ontleend zijn: nijsl. kút-magi 'vissenmaag', kýta 'id., visseneitjes'; nfri. kūt 'kuit (van een been), visseneitjes'.
Verdere herkomst onzeker. Er zijn geen verwante woorden in de andere Indo-Europese talen. Men kan pie. *guHd- reconstrueren (Schrijver 2001), maar een wortel met twee stemhebbende ongeaspireerde medeklinkers is zeer ongewoon. Men veronderstelt wel afleiding van een wortel pie. *geu-/gū- 'welven' (IEW 393-398, zie kuil). Misschien is het woord afkomstig uit een voor-Indo-Europese substraattaal. Het woord zou dan verwant kunnen zijn met kont < pgm. *kunt- en met kut < pgm. *kutt-, beide met een kleine geografische spreiding, zonder overtuigende Indo-Europese etymologie en afleidbaar uit eenzelfde oorspr. betekenis 'zachte lichaamsdelen, ingewanden'. Buiten het Germaans is wellicht Proto-Laps (Samisch) *kuti 'visseneitjes' (o.a. Noorweegs-Laps guttâ) verwant. Verwantschap met koot is vanwege de betekenis niet wrsch. Mogelijk is ook onl. quintuc 'ontuchtige man' verwant.
De alleen bij Kiliaan genoemde nevenvormen met -i- zijn wrsch. het gevolg van Noordzee-Germaanse ontronding.
Literatuur: Schrijver 2001, 417-421
Fries: kût


  naar boven