1.   gelukken ww. 'een voorspoedige afloop hebben'
categorie:
geleed woord
Mnl. gelucken 'een gunstige wending nemen', in: alstem began ghelucken, ne wildi niet weder trucken 'toen het er gunstig voor hem begon uit te zien, wilde hij niet terugtrekken' [1300-25; MNW-P]; vnnl. t'soud' ons in de weerelt qualijck ghelucken 'het zou ons in de wereld slecht vergaan' [1564; WNT vreugdig], hoe 't Bhemen tegen stroomt, hoe 't Oostenrijck geluckt 'hoe het Bohemen tegenzit, hoe het Oostenrijk meezit' [1623; WNT verkardinalen].
Afleiding van het zn. geluk. Het werkwoord beschrijft eerst vooral de wendingen die het lot neemt, de gang van zaken; later is er alleen nog sprake van de gunstige afloop, wrsch. door het veelvuldig voorkomen van uitdrukkingen als als alles goed gelukt 'als alles gunstig verloopt' en dus 'als de afloop gunstig is'.
Mhd. gelücken, glücken (nhd. glücken).
Gelukken is vooral schrijftalig. In de spreektaal is het woord vervangen door het synoniem zonder voorvoegsel, zie lukken.


  naar boven