1.   bedeesd bn. 'beschroomd, verlegen'
categorie:
geleed woord
Vnnl. bedeest 'bevreesd' [1561; WNT], bedaest [1573; Thes.], bedeest 'angstig' [1625; WNT]; nnl. bedeesd 'beschroomd, verlegen' [1735; WNT].
De oorspr. betekenis is 'verdwaasd, ontzet, angstig'. Zoals de nevenvorm bedaest aangeeft, is het een verl.deelw. van *bedezen, een umlaut vertonende variant van *bedazen, afgeleid met be- van het werkwoord dazen 'dwaas doen', zie daas 2.
Fries: bedêst


  naar boven