1.   lakmoes zn. 'bepaalde kleurstof uit korstmossen'
categorie:
geleed woord, volksetymologie
Mnl. lecmoes 'lakmoes' [1252, kopie 1350-1400; MNW osemont], gheverwet ... met lijcmoese 'geverfd met lakmoes' [1459; MNW]; vnnl. leeckmoes [1514; MNW], lackmoes [ca. 1620; WNT weedasch].
Samenstelling van mnl. lecken, leken 'druppelen', zie lekken, en moes 'brij', met volksetymologische aanpassing van het eerste lid aan lak 1 'verfstof'. Het is niet zeker of de samenstelling oorspronkelijk is of zelf ook door volksetymologie is ontstaan. Op die tweede mogelijkheid kan Middelengels litemose [1324-25; BDE] wijzen, dat wrsch. is ontleend aan een Scandinavische taal, gezien Oudnoors litmosi, letterlijk 'verfmos', samengesteld uit lita 'verven' en mosi 'mos', zie mos. Het Nederlandse woord is echter eerder geattesteerd en ook in het Middelengels is de vorm lykemose [1320; BDE], die aan het Nederlands is ontleend, al iets ouder.
Lakmoes is een verzamelnaam voor blauwe en rode kleurstoffen die men bereidde door een brei van bepaalde korstmossen met urine te laten gisten en vervolgens te laten lekken 'uitdruipen'. Tot en met de 19e eeuw vond de productie ervan vooral in Nederland plaats, waardoor het Nederlandse woord ontleend werd in enkele andere talen, o.a. Duits Lackmus < Lack-Muß [1700; Paul], Zweeds lackmus < lakmus [1568; SAOB], Pools lakmus. Lakmoes is tegenwoordig vooral bekend vanwege de toepassing in de scheikunde als eenvoudige indicator van de zuurgraad; de samenstelling lakmoesproef kreeg ook een algemene betekenis 'test met onweerlegbaar resultaat' [1986; Koenen].
Literatuur: J. Heinsius (1911), 'Lakmoes', in: TNTL 30, 271-273
Fries: lakmoes


  naar boven