1.   sikker bn. (NN) 'dronken'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. eerst in de vorm sikkes '(Bargoens) dronken, beschonken' in 'k Was half sikkes toen we scheidden [1833; WNT], sikker 'duizelig, draaierig, halfdronken' in Dat niezen ... maakt me sikker [1859; WNT].
Ontleend aan Jiddisch sjikker 'dronken', dat teruggaat op de Hebreeuwse stam š-k-r 'dronken', afgeleid van Hebreeuws šāxar 'dronken zijn', waarvandaan Hebreeuws šēxār 'sterke drank', zie cider, Akkadisch šikru 'bier'.
Fries: -


  naar boven