1.   aat zn. 'wilde haver (Avena fatua of Avena sterilis)'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Nnl. oot 'wilde haver' [1799; Bremmer], ate [1865; WNT].
De enige verwant is oe. āte 'id.' (me. otes; ne. oats). Weijnen ziet mogelijke verwantschap met nijsl. eitill 'klier, knoest' [17e eeuw]; nno. eitel 'knoop, klier'. Dat zou kunnen wijzen op pgm. *ait- 'korrel'. De Nederlandse vormen met -o- en -a- zijn dan echter vreemd, daar men eerder -ē- of -ei- (< -ai-) zou verwachten. Mogelijk gaat het hierbij niet om een leenwoord uit het Engels, zoals NEW suggereert, maar om een kustwoord met een speciale ontwikkeling van -ā- naar ō zoals ook in moot.
Pgm. *ait- hoort dan bij de wortel pie. *h3eid- 'zwellen', als in Grieks oédos 'gezwel'; Oudkerkslavisch jadra (mv.) 'boezem'; Armeens ayt 'wang' en aytnum 'zwellen'. Het is ook mogelijk dat het een substraatwoord is.
Literatuur: A. Weijnen (1975) 'Oude Engels-Nederlandse parallellen' in: Weijnen 1975, 173-187, hier 178; R. Bremmer (1993) 'Dutch and/or Frisian: North Sea Germanic aspects in Dutch etymological dictionaries in past and future' in: Bremmer e.a. 1993, 17-36, hier 25-26; C. van Bree (1997) Een oud onderwerp opnieuw bekeken: Ingweoons, Leiden, 31-32


  naar boven