1.   omzichtig bn. 'behoedzaam'
categorie:
leenvertaling
Vnnl. eerst als afleiding in de ommesichticheit godes 'de alziendheid van God' [ca. 1510; MNW ommesichticheit], dan omsichtich 'behoedzaam, weloverwogen' [1573; Thes.], naast het zn. omsicht 'behoedzaamheid' [1599; Kil.].
Gevormd uit om, zicht (zn. bij zien) en -ig. Leenvertaling van Latijn circumspectus, circumspiciēns 'bedachtzaam, weloverwogen', verl.deelw. resp. teg.deelw. van circumspicere 'overwegen, overdenken', letterlijk 'in het rond kijken', gevormd uit circum 'om, rondom', zie circa, en specere 'zien, bekijken', verwant met spieden.
Mhd. umbesihtec (nhd. umsichtig).
Fries: -


  naar boven