1.   sinister bn. 'onheilspellend'
categorie:
leenwoord
Vnnl. sinister 'boosaardig, slinks' in by ... sinistre wegen 'op slinkse wijze' [1518; MNW slepen], 'duister, oneerlijk' in sinistre practijcken 'duistere praktijken' [16e eeuw; MNW stabetachten], ook in de afleiding sinisterlicken [1552; Stall.]; nnl. sinister 'luguber, onheilspellend' in het schouwspel was werkelijk sinister [1885; Groene Amsterdammer].
Ontleend, al dan niet via Frans sinistre 'onheilspellend' [1559; TLF], eerder al 'ongunstig, vijandig' [1412; TLF], nog eerder al 'links' [13e eeuw; TLF], aan Latijn sinister 'onheilspellend', oorspr. 'links, aan de linkerzijde', waarvan de verdere herkomst onduidelijk is.
Sinister 'links' had in het Latijn ook de betekenis 'ongunstig, onheilspellend', mogelijk afkomstig van de oude Griekse gewoonte om zich bij het doen van voorspellingen naar het noorden te wenden, waardoor men het gelukbrengende oosten aan de rechterzijde had en de linkerzijde dus als ongunstig werd gezien. Maar ook 'links' in verband met linkshandigheid wordt in veel talen als afwijkend en dus minder gewenst gezien; zie link 2 en links.
Fries: sinister


  naar boven