|
1.  |
dralen ww. 'talmen' categorie: waarschijnlijk erfwoord Mnl. Mi dunct, dat ic hier so langhe heb gedraelt, dat ... [ca. 1500; MNW wiser], ook reeds het zn. dralaert 'talmer' [1486; MNW]; vnnl. Dus moestic ... voert sonder dralen 'dus moest ik voort zonder talmen' [1503; WNT woest 1], Ten is geen tijt om dralen 'het is geen tijd om te talmen' [1555; WNT], draelen 'talmen' [1599; Kil.]. Verwante vormen komen alleen voor in Oost-Fries drālen, drolen 'talmen' en Westfaals drålen 'slepend spreken'. Oost-Fries dravelen 'talmen', nzw. dravla '(onzin) kletsen' horen hier vrijwel zeker niet bij: nzw. dravla is een afleiding van dravel 'afval', wrsch. een afleiding met -l van drav (zie draf 2). Herkomst onzeker; wel wordt nog gedacht aan verband met het in Oost-Nederlandse dialecten voorkomende bn. drao 'stroef', dat zou kunnen behoren bij nijsl. þrár; nzw. dial. trå 'stug, weerbarstig'; dat dan ontwikkeld kan zijn uit pgm. *þranh- bij de wortel van het sterke werkwoord dringen. De ontwikkeling van de betekenis zou dan via 'stroef' naar 'moeizaam, langzaam gaan' tot 'dralen' zijn gegaan. Misschien verwant met druilen.
|
naar boven
|