Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "geleed woord"

2431 tot 2440 van 3068

1 ... 301 ... 611 ... 911 ... 1221 ... 1531 ... 1831 ... 2141 ... 2411 | 2421 | 2431 | 2441 | 2451 ... 2761 ... 3061

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



november
nozem
nu, nou
nuance
nuanceren
nuchter
nudisme
nul
numeriek
nummer

nurks

nut
nylon
O
oase
obelisk
ober
object
obligatie
obsceen
obscuur


2431.   nurks bn. 'knorrig, nors'
categorie:
geleed woord
Nnl. nurks 'knorrig, nors, lomp' in Jaapie is nurks, en als Jaapie eens nurks is, dan blijft Jaapie nurks [1841; WNT].
Afleiding met bijvoeglijke -s van nurk 'knorrig, kwaadaardig persoon' < vnnl. als een regte nurck, staen pruylen in den hoek [1620; iWNT nurk]. Dit woord hoort bij het werkwoord nurcken 'knorren, morren' [1634; iWNT nurken], dat een intensiverende afleiding is van norren 'id.' [1477; Teuth.] (Middelnederduits nurren), zoals snurken bij ouder snorren.
Fries: -
2432.   offer
categorie:
geleed woord
Zie: offeren
2433.   ofschoon vw. 'hoewel, ook al'
categorie:
geleed woord
Vnnl. of ghy schoon veyst, soo antwoort doch dat Griecx spreecwoort voor v 'ook al ontkent u, toch antwoordt het Griekse spreekwoord voor u' [1560; WNT waterkruik], of schoon een vluchtigh lustgen ghevoeldt werdt ... daer op volght stracx een gheduerighe smerte 'hoewel een voorbijgaand genoegen wordt ervaren, volgt daarop weldra een altijddurende smart' [ca. 1570; WNT oermeeren]; nnl. ofschoon ... niet min 'hoewel, ... niettemin' [ca. 1615; WNT verandering].
Koppeling van het onderschikkend voegwoord of in de betekenis 'hoewel' en het bijwoord schoon 2 'geheel, al'. Nog in de 19e eeuw komen zinnen voor als of gij roept en schreeuwt, ik doe toch niet open 'ook al roept en schreeuwt u, ...' [1869; WNT]. In de combinatie ofschoon is schoon dus alleen een versterkend element; in de oudste vindplaatsen staan beide woorden nog los van elkaar geschreven, en zijn ze soms zelfs van elkaar gescheiden door andere woorden.
Fries: -
2434.   ogen
categorie:
geleed woord
Zie: oog
2435.   ogenblik zn. 'kort moment'
categorie:
geleed woord
Mnl. 'kort moment' in in enen oghenblicke [1380-1400; MNW-P], ook letterlijk 'blik van de ogen' in haer oversuete oghenblicke 'haar honingzoete oogopslag' [ca. 1410; MNW].
Samenstelling van het meervoud van oog en het zn. blik 'oogopslag'. De overdrachtelijke betekenis, zoals ook in Duits Augenblick, ontstond naar de korte tijd die men voor het opslaan van de ogen nodig heeft; vergelijk uitdrukkingen als in een oogwenk en Engels in a twinkling (of an eye).
ogenblikkelijk bn. 'direct'. Mnl. ogenbliclick 'kortstondig' [1477; Teuth.]; nnl. heeft hy ogenblikkelik nodig '... direct ...' [1740; WNT twijfelmoedigheid]. Afleiding van ogenblik in de overdrachtelijke betekenis 'kort moment' met het achtervoegsel -lijk.
Fries: -
2436.   ogenblikkelijk
categorie:
geleed woord
Zie: ogenblik
2437.   okkernoot zn. 'walnoot (Juglans regia)'
categorie:
leenwoord, geleed woord, metanalyse
Mnl. eerst in de vorm nokernote 'walnoot, walnotenboom' in nokernoten 'walnoten' [1252; MNW], van die noker note 'over de walnotenboom' [1287; VMNW], dan ook okernoten 'walnoten' [1300-25; MNW-R]; vnnl. oeckernoot, okernoot, walnoot [1599; Kil.].
Door verkeerde woordscheiding (zie adder) ontstaan uit nokernote, een samenstelling van noker 'walnotenboom' [1528; MNW] en noot 2 'harde vrucht'; noker is ontleend aan Laatlatijn nucarius 'notenboom', een afleiding van nux 'noot', zie noot 2. Geminatie voor r is verantwoordelijk voor de vorm -kk- en de daaruit volgende korte klinker.
Een vergelijkbare naam voor deze noot komt in de andere Germaanse talen niet voor; daar verschijnen alleen equivalenten van walnoot.
Fries: - (walnút, gruut nút)
2438.   oliesel
categorie:
geleed woord
Zie: olie
2439.   olijk bn. 'ondeugend, guitig'
categorie:
erfwoord, geleed woord
Mnl. van odelicheiden (afleiding) 'onaanzienlijk, van weinig waarde' [1228-1349; MNW odelijcheit], van de hoodelicsten dat men mach 'van het slechtste dat men kan (vinden)' [1349; MNW], laken ..., dat oodelic was 'laken dat van slechte kwaliteit was' [ca. 1440; MNW]; vnnl. ghy sijt een oolijcke respaille 'u bent een gemene schurk' [1562; WNT rapalje], oolijck, maer vrolijck 'van geringe stand, maar toch gelukkig' [ca. 1600; WNT], die zo oolik en deurslepen was 'die zo sluw en geslepen was' [1644; WNT], oolijk' ooghjes 'guitige oogjes' [ca. 1625; WNT].
Door syncope van intervocalische -d- ontstaan uit mnl. odelijc, een afleiding met het achtervoegsel -lijk van mnl. ode 'gemakkelijk, allicht' [1285; VMNW], hetzelfde woord als in ootmoed.
Bij mnl. ode horen: os. ōđi; ohd. odi; oe. eaðe; on. auð-; alle 'gemakkelijk, lichtelijk, allicht' (bw.), ozw. ödhin 'beschikt' (nzw. öde (n) 'lot') < pgm. *auda-, *audi-. Vermoedelijk (NEW) is dit een afleiding van de stam *awi- 'gunst, dank' zoals in got. awi-liuþ 'dankzegging'.
Pgm. *aui- is wrsch. verwant met: Latijn avēre 'wensen'; Sanskrit avatii 'helpt' < pie. *h2eu- 'gebruiken' .
Dit woord werd oorspr. altijd in een negatieve context gebruikt en betekende algemeen 'minderwaardig, onaanzienlijk'. In de 17e eeuw trad betekenisuitbreiding op: enerzijds met andere negatieve betekenissen als 'beroerd; ongelukkig; onnozel; doortrapt, sluw', anderzijds met min of meer positieve betekenissen als 'slim' en 'guitig'. Juist deze laatstgenoemde betekenis is blijven bestaan, terwijl de negatieve betekenissen tegenwoordig zijn verouderd.
Fries: oalik 'ziekelijk; guitig; glazig (van aardappels)' < nnl.
2440.   omheen bw. ter aanduiding van de omgeving van iemand of iets
categorie:
geleed woord
Vnnl. Het land is hier om heen seer goed [1689; WNT].
Gevormd uit om en het bijwoord heen, dat als simplex 'weg van hier' betekent, maar in combinatie met een voorzetsel weinig betekenis toevoegt en hooguit het karakter van een beweging benadrukt. Ook andere voorzetsels worden wel gekoppeld met heen, bijv. overheen, doorheen, langsheen (in langs elkaar heen praten).
Fries: omhinne

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven