1.   kerk zn. 'gebouw voor de christelijke eredienst; christelijk instituut'
categorie:
leenwoord
Onl. kirika, kerk 'kerkgebouw' in Vpkirika (kerk in Dorestad), letterlijk 'stroomopwaarts gelegen kerk' [777, kopie eind 11e eeuw; Künzel] en kerchere 'kerkheer, geestelijke' [12e eeuw; ONW]; mnl. kirke 'de kerk als instituut' in der heileger kirken dochte 'had ontzag voor de heilige kerk' [1200; CG II], kerke 'kerkgebouw' [1200; CG II], keerke 'plaatselijke parochie' in vercochten der keerken 'verkochten aan de kerk' [1268; CG I], kerk 'kerk als instituut' in de helighe kerk ghebiet [1400-20; MNW-R].
Ontleend aan vulgair Grieks kūrikón 'huis van de Heer' < Grieks kūriakón onzijdige vorm van het bn. kūriakós 'van de heer', afgeleid van kūrios 'heer'.
Evenzo ontleend zijn: os. kirika, kerika; ohd. kirihha (nhd. Kirche); ofri. tzerke, tzirke (nfri. tsjerke); oe. cirice (ne. church); on. kyrkja (nzw. kyrka).
Grieks kūrios 'heer, meester' is verwant met Sanskrit śūra- 'held'; < pie. *ḱeuh2 'zwellen, sterk worden' (IEW 592).
kerkhof zn. 'begraafplaats'. Onl. als toponiem Khercheoua 'Kerkhove (West-Vlaanderen)' [1119, kopie ca. 1250; Gysseling 1960]; mnl. kerechoue 'begraafplaats' [1236; CG I], kerchof 'ruimte voor of om de kerk, begraafplaats' [1240; Bern.]; nnl. kerkhof 'begraafplaats' in een kerkhof: daer wy veele graven van Arabieren en Turken zagen [1714; WNT]. Samenstelling van kerk en hof in de betekenis 'omsloten ruimte, tuin'. Een kerkhof was oorspr. een omheinde ruimte bij of rond een kerk die onder meer werd gebruikt voor rechtshandelingen, als marktplaats en als begraafplaats. Later noemt men ook een begraafplaats die niet bij een kerk ligt kerkhof.
Literatuur: A. Pompen (1929), 'De oorsprong van het woord kerk', in: Donum natalicum Schrijnen: verzameling van opstellen ... opgedragen aan Mgr. Prof. dr. Jos. Schrijnen ..., Nijmegen, 517-532
Fries: tsjerke ◆ tsjerkhôf


  naar boven