1.   offeren ww. 'schenken'
categorie:
leenwoord
Onl. offeron 'schenken (aan God)' in uuillico sal ic offran thi 'vrijwillig zal ik u offers brengen' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. offren 'schenken, aanbieden' [1240; Bern.], offeren 'id.' in se ... offerde har seluen onsen here 'ze offerde zichzelf aan onze Heer' [1265-70; VMNW], 'aanbieden (een dienst)' in hi offerde ... te Constans te ridene in sijns selfs persoone 'hij bood aan om in eigen persoon naar Konstanz te rijden' [1460-80; MNW-R].
Ontleend aan christelijk Latijn offerre 'schenken aan God', betekenisuitbreiding van klassiek Latijn offerre 'naar iemand brengen, aanbieden', gevormd uit ob 'naar toe', zie object, en ferre 'dragen, brengen', verwant met baren.
Evenzo ontleend zijn: os. offron (mnd. offeren); ofri. off(e)ria (nfri. offerje); oe. offrian (ne. offer); on. offra (nzw. offra). Daarentegen is ohd. opfarōn 'offeren' (nhd. opfern) ontleend aan christelijk Latijn operari 'aalmoezen geven' [200-250], 'offeren', een betekenisuitbreiding van klassiek Latijn operārī 'werken, verrichten', zie opereren.
offer zn. 'schenking'. Onl. offron (mv.) 'offers' [10e eeuw; W.Ps.], offer [ca. 1100; Will.]. Afleiding van offeren. ◆ offerande zn. 'offer'. Mnl. offerande 'offergave' [1240; Bern.]. Ontleend aan Frans offrande, uit Oudfrans offrende 'gave aan God' [1080; Rey], ontleend aan christelijk Latijn offerenda 'de dingen die aangeboden moeten worden', zelfstandig gebruik van het onzijdige meervoud (later als vrouwelijk enkelvoud beschouwd) van offerendus, een vorm van het ww. offerre.
Literatuur: Indogermanische Forschungen 93, 1988, 225-236; Frings 1968, 340-346
Fries: offerje ◆ offer


  naar boven