1.   keet 2 zn. 'wanorde, lol'
categorie:
etymologie onduidelijk
Nnl. keet 'herrie, wanorde' in et was en keet 'het was een herrie' [1904; Stoett], 'menigte, bende' in wat een keet gajes [1906; Boeventaal], vandaag lijkt de heele keet wel vervloekt, veel herrie was er in de keet [beide 1909; Stoett], keet maken (fokken, schoppen, trappen) 'drukte maken, herrie schoppen' [1915; Stoett].
Hetzelfde woord als keet 1. Uit de betekenis 'overvolle keet' groeide de betekenis 'grote hoeveelheid, menigte, een heleboel, troep' en aangezien een menigte drukte en lawaai meebrengt en een heleboel makkelijk een 'rommelige boel' wordt, kreeg het woord de pejoratieve betekenis 'verwarring, herrie' in keet schoppen, keet trappen. Een vergelijkbare uitdrukking is bijv. Gronings kantoor schuppen 'lawaai maken, twisten'. Dezelfde betekenisverschuiving zien we in woorden als troep, bende, boel.
keten ww. 'drukte maken'. Nnl. keten 'id.' [1950; Stoett]. Afleiding van keet.
Literatuur: Debrabandere 2000, 67-68
Fries: keet


  naar boven