1.   beignet zn. 'soort gebak'
categorie:
leenwoord
Nnl. beignets van abrikozen, van ananassen, van... [1863; Rijnhart Woordenboek voor het Praktische Leven I].
Ontleend aan Frans beignet 'beignet' [1605; Rey], ouder bignet [1314; Rey], letterlijk 'builtje', wrsch. verkleinwoord van het pas later geattesteerde Oudfrans beigne of bigne, dialectisch buyne [1378; Rey] 'buil', waarvan de verdere herkomst onbekend is. De beignets zijn naar hun ronde, bolle vorm genoemd. Zie ook appelflap.
Het woord is eerder ontleend als mnl. bongnet 'beignet' [15e eeuw; MNW] uit Oudfrans bugnet, bognet, dialectische varianten van beignet: Het Nederlands heeft het woord later opnieuw ontleend aan Frans beignet.


  naar boven