1.   leger 2 zn. 'krijgsmacht'
categorie:
geleed woord
Mnl. legher 'beleg, belegering' in doen hon des leghers verdroet 'toen de belegering hun teveel werd' [1450-1500; MNW-R]; vnnl. leger 'kamp van een strijdmacht' in maecten eenen leger voor Asperen 'sloegen een legerkamp op voor Asperen' [1530; MNW], 'strijdmacht' in schuerende haerliedene leghere 'hun strijdmacht vernietigend' [1562-92; MNW], een heyrtocht ofte legher 'een krijgsmacht of leger' [1596; WNT]; nnl. ook 'krijgsmacht van een gehele staat' in het Leeger van den Staat [1707; WNT].
Ontwikkeld uit leger 1 'ligplaats' door de betekenisontwikkeling van 'plaats waar een strijdmacht bivakkeert' via 'kamp van een strijdmacht' tot 'strijdmacht' en 'krijgsmacht van een staat'.
Oudere woorden voor 'krijgsmacht' zijn heer 2 en mnl. armeye (vnnl. armee) uit Frans armee. Beide zijn geheel verouderd en vervangen door leger.
Fries: leger


  naar boven