1.   zoeken ww. 'trachten te vinden'
Onl. suokan 'trachten te vinden; nastreven' in suokit got in libbun [sal] sela iuuua 'zoek God en jullie ziel zal leven', sia geuuisso an idulnussi suohtun sela mina 'zij zochten zeker vergeefs mijn ziel', thia suocunt uuel mi 'degenen die mij kwade dingen willen doen' [alle 10e eeuw; W.Ps.]; mnl. soeken [1237; VMNW].
Os. sōkian (mnd. soken); ohd. suohhan (nhd. suchen); ofri. sēka (nfri. sykje, siikje); oe. sēcan (ne. seek); on. sœkja (nzw. söka); got sōkjan; alle 'zoeken', < pgm. *sōkjan-.
Pgm. *sōk- gaat terug op pie. *seh2ǵ- 'een spoor volgen' (LIV 520), zie verder het ablautend verwante zaak.
De algemene betekenis in alle Germaanse talen is 'trachten te vinden (bijv. iets wat verloren is) of te verkrijgen (bijv. een betrekking, een huis, troost)'. Bij uitbreiding ontstond de betekenis 'nastreven', die in het Nederlands nog voorkomt in verbindingen als ruzie zoeken, maar die in bijv. het Duits algemeen is geworden in de afleiding versuchen 'proberen, trachten'; ook modern Engels seek heeft als eerste transitieve betekenis 'nastreven, proberen te bereiken'.
Fries: sykje, siikje


  naar boven