1.   balkon zn. 'open uitbouw aan een gebouw'
categorie:
leenwoord
Vnnl. balcon "uitstek (= kroonlijst), juk" [1663; Meijer]; nnl. 'rang in theater' [1784; WNT], balkons (mv.) 'ruimtes tussen twee treincoupés waar passagiers in- en uitstappen' [1895; WNT], 'rang in bioscoop'.
Ontleend aan Frans balcon 'kroonlijst' [1565] (waarnaast ook barcon [1404]) < Italiaans balcone [begin 14e eeuw], vergrotingsvorm van balco 'balkon, houten stellage, zolder' < Langobardisch *balko, zie balk.
De Nieuwnederlandse afgeleide betekenissen 'rang in theater (later ook: bioscoop)' en 'ruimte in treinen' stammen uit de tijd dat deze eruit zagen als open platforms.
Fries: balkon


  naar boven