1.   ingenieus bn. 'vindingrijk, vernuftig'
categorie:
leenwoord
Vnnl. ingenieux "listich ende clouck" [1553; van den Werve], ingenieus 'vindingrijk, vernuftig' in het volck is seer ingenieus van yet te maken, principael in 't Gout te wercken 'het volk is zeer vindingrijk om iets te vervaardigen, vooral in het bewerken van goud' [1602; WNT goud].
Ontleend aan Frans ingénieux 'id.' [ca. 1360; Rey], ouder engeignos [ca. 1160; Rey], < Latijn ingeniōsus 'vindingrijk, talentvol', afleiding van ingenium in de betekenis 'vindingrijkheid, talent, verstand, vernuft', metaforisch ontwikkeld uit algemener 'aard, aangeboren kwaliteiten', gevormd uit in- 3 'in-' en de stam gen-, die voorkomt in bijv. generāre 'voortbrengen' en genus 'geslacht', verwant met kunne. Uit 'vindingrijkheid' ontstond al in het Latijn de betekenis 'slimme vondst', waarop het woord ingenieur is gebaseerd. Zie ook genie 1.


  naar boven