1.   assertief bn. 'zelfverzekerd'
categorie:
leenwoord
Nnl. assertief [1971; Moor/Orlemans].
Ontleend aan Engels assertive 'zijn eigen persoon of mening graag op de voorgrond stellend', in deze betekenis een verkorting van self-assertive 'id.' [1865; OED], afgeleid van het werkwoord assert 'met overtuiging een bewering of recht verdedigen of handhaven' [1652; OED], ontleend aan Latijn asserere (verl.deelw. assertus) 'toekennen, aanspraak maken op, handhaven', oorspr. 'aan zich verbinden', gevormd uit ad- 'aan-, bij-' en serere 'aaneenrijgen, laten aansluiten', zie serie.
In de jaren 1960 werd in Amerika de training van assertief gedrag als psychotherapeutische techniek gebruikelijk; met de techniek is ook de term overgenomen.
Literatuur: W. de Moor/J. Orlemans (1971) Inleiding tot de gedragstherapie, Deventer


  naar boven