1.   puls zn. 'impuls, drijfkracht'
categorie:
leenwoord
Nnl. puls 'impuls, stoot, stroomstoot' in komt al deze energie vrij in een ... lichtbundel, soms in een korte puls [1964; WNT Aanv. laser], 'stroomstoot' [1968; Kramers II], bij elke puls wordt het relais geopend [1970; Van Dale].
Als natuurwetenschappelijke term ontleend aan Engels pulse 'trilling, ritme, herhaalde beweging' [1656; OED], eerder al 'slag, stoot' [1587; OED], dat ontleend is aan Latijn pulsus 'polsslag, slag, stoot', een afleiding van de stam van het verl.deelw. pulsus van pellere 'stoten, kloppen, de stoot geven'.
Latijn pellere is verwant met: Grieks plḗto 'kwam dichterbij'; Oudiers eblaid 'zal achtervolgen', ad-ella 'zal bezoeken'; bij de wortel pie. *pelh2- 'naderbij komen' (LIV 470).
Zie ook pols, dat al in de Middelnederlandse periode aan hetzelfde Latijnse woord is ontleend. Andere woorden die teruggaan op Latijn pellere zijn bijv. appel 2, impuls, interpelleren, propeller.
Fries: ?


  naar boven