1.   propeller zn. 'aandrijfschroef van (lucht)vaartuig'
categorie:
leenwoord
Nnl. propeller 'scheepsschroef' [1846; iWNT], 'vliegtuigschroef' [1900; WNT schroef].
Ontleend aan Engels propeller 'schroef van (ontworpen) luchtvaartuig' [1842; OED], 'scheepsschroef' [1809; OED], eerder al 'aandrijvend waterwiel' [1780; OED], een afleiding van propel 'voortstuwen, aandrijven' [1658; OED], eerder al 'wegdrijven, wegsturen' [ca. 1440; OED]; dit werkwoord is ontleend aan Latijn prōpellere 'vooruitduwen, voortdrijven', gevormd uit prō- 'voor, vooruit', zie pro-, en pellere 'kloppen, stampen, de stoot geven', zie puls.
Fries: propeller


  naar boven