1.   schuilen ww. 'verborgen zijn'
Mnl. sculen 'verborgen zijn, zich verbergen' [1240; Bern.], Dar inne so scuvldi bi daghe 'daarin verborg hij zich overdag' [1285; VMNW], hi ... scuelde dien rein ... Onder enen boem 'hij verborg zich voor de regen onder een boom' [1300-50; MNW-R], eersamen rade, Daer in en scuilt ... Verranesse noch valscheit 'verstandig overleg, daarin schuilt verraad noch bedrog' [1374; MNW-R].
Mnd. schulen; mhd. scūlen (maar al ohd. in de afleiding scūlinga 'schuilplaats'); nfri. skûlje; on. skýla (nzw. skyla); alle 'verborgen zijn, zich verbergen', < pgm. *skūlijan-, *skeulijan-, afleiding van *skūla-, *skeula-, *skeulōn- 'schuilplaats', waaruit: mnd. schūl, schule; ofri. skūl(e) 'schuilplaats' (nfri. skûle), sket-skiāle 'veestal'; on. skjól (nzw. skjul 'schuur, schuilplaats').
Men reconstrueert pie. *skuH-l-, *skeuH-l-, een uitbreiding van de wortel *(s)keuH- 'bedekken, omhullen' (IEW 951). Hiermee verwant zijn de Nederlandse woorden schoen en schuur, en zonder s-mobile wellicht huis, hut, huid en huif. Buiten het Germaans zijn wrsch. verwant: Grieks skúlos 'gestroopte dierenhuid'; Oudiers cūl 'verborgen plaats, hoek'. Latijn -scurus in obscūrus 'verborgen' hoort hier wrsch. niet bij, zie obscuur. Ook Sanskrit skunā́ti (onduidelijke betekenis), skunóti 'hij steekt, scheurt' is niet verwant (Mayrhofer).
De algemene betekenis 'verborgen zijn' kon vroeger zowel op personen als op zaken betrekking hebben. Met een persoon als onderwerp is de betekenis verschoven tot 'zich beschutten tegen neerslag'. Voor personen bestaat daarnaast de afleiding zich verschuilen 'zich verbergen'. Onder invloed van de sterke werkwoorden uit de tweede klasse wordt schuilen ook sterk vervoegd (de zon school achter de wolken [1917 WNT]).
Fries: skûlje


  naar boven