1.   krimpen ww. 'samentrekken'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Mnl. crempen 'samentrekken' in crompsi te gader 'kromp zij ineen' [1285; VMNW], ook overgankelijk zoals in cremptet sijn houet sine lede .j. deel na des eghels sede 'trekt het zijn kop en zijn ledematen gedeeltelijk in volgens de gewoonte van de egel' [1285; VMNW].
Mnd. krimpen 'zich samentrekken, krimpen' (en door ontlening nhd. krimpen); ohd. krimfan '(kapot)wrijven'; nfri. krimpe; me. crimpan 'krimpen, kreukelen'; on. kroppinn 'ineengeschrompeld' (verl.deelw.); < pgm. *krimpan- 'samentrekken'. Hierbij hoort het ablautende zn. kramp.
Bij de wortel pie. *gremb- 'krimpen', een genasaleerde variant van *gerb- 'zich samentrekken' (IEW 387), waarbij nijsl. korpa 'rimpel'. Daarnaast zouden dan bestaan pie. *kremb-, zie rimpel, en *skremb-, zie schrompelen, met gelijksoortige betekenis. Volgens Kuhn (1960) zou *(s)kremb- uit een substraat stammen waarbij krimpen de onverschoven vorm zou zijn.
Literatuur: H. Kuhn (1960), in: Volk, Sprache, Dichtung: Festgabe für Kurt Wagner, Giessen, 111
Fries: krimpe


  naar boven