1.   beloken bn. 'gesloten, verborgen', meestal in de uitdrukking beloken Pasen.
categorie:
geleed woord
Mnl. Dar waest beloken met cortinen 'daar was het gesloten met gordijnen' [1287; CG II, Rijmb.], nar beloknen passchen [1292; CG I, 1637].
Verl.deelw. van het nu niet meer gangbare sterke werkwoord beluiken 'sluiten' (nog bij Kiliaan [1599]) < Middelnederlands beluken < Oudnederlands *belūcon '(om)sluiten' (geattesteerd in de vormen: belucon 'zij omsloten' [10e eeuw; W.Ps.], beluke mi 'jij omsloot mij' [10e eeuw; W.Ps.]. Dit Oudnederlandse werkwoord is met be- afgeleid van luiken 'sluiten', dat ook terug te vinden is in ontluiken 'opengaan, zich ontwikkelen'.
Os. bilūkan; ohd. bilūhhan; ofri. bilūka.
Beloken Pasen is de eerste zondag na Pasen, de dag waarop de paasoctaaf, de periode van acht dagen die het kerkelijk feest duurt, gesloten wordt.
Fries: belutsen


  naar boven