3581.   karakol zn. (BN) 'eetbare slak, alikruik'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Vnnl. karkol 'bepaalde eetbare slak' [1675; WNT]; nnl. karakol [1726; WNT], karakol, caracole [1966; Koenen].
Ontleend aan Frans caracole 'id.' [1598; TLF], dat ontleend is aan Spaans caracol [1400; Corominas], verdere herkomst zeer onzeker; het is zeer wrsch. niet verwant met Latijn conchylium 'schelp, slakkenhuis' en/of Grieks kákhlax 'kiezelsteentje'.
West-Vlaams en Zeeuws-Vlaams kreukel is ontstaan door volksetymologie. Misschien is ook het tweede lid in het standaardtalige synoniem alikruik hiermee te verbinden.
Fries: -
3582.   karakter zn. 'kenmerk, aard'
categorie:
leenwoord
Mnl. caracter 'magisch teken, talisman met magische tekens' in sy gaf hem crude ende meesterye, caractere ende toverye' ze gaf hem kruiden, tovermiddelen, magische tekens en toverspreuken' [1470-90; MNW-R], wie ... den duvel anroept of caracteren draecht of scrivet 'wie ... de duivel aanroept of tovertekens bij zich draagt of opschrijft' [1469; MNW-P]; vnnl. caracter 'schriftteken' in de Mallaysche tale ende caracteren [1598; WNT], Hebreeusche karacters [1610-19; WNT], ook nog 'magische tekens' in tooverpotten, caracters ende ander duyvelderyen [1624; WNT], dan ook (de) character 'de hoedanigheid, de functie' in Heer Ian Ysbrantsz. mette Caracter van Ambassadeur 'de heer J.Y. in de functie van ambassadeur' [1665; WNT]; nnl. (het) karakter 'kenmerk, aard (van personen)' in zyn zeldsaem karakter [1734; WNT], zo meesterlyk ..., als één onzer Toneelspeelers het karakter van gierige Gerrit weet te speelen [1764; WNT], 't ingebore caracter van de Prins [1781; WNT], 'kenmerk (van zaken)' in het karakter van dien tijd [1837; WNT].
Via Frans caractère en Latijn character ontleend aan Grieks kharaktḗr 'kenmerk, eigenaardigheid, aard', oorspr. 'gestempeld teken (op munten)', afleiding van kharássein 'stempelen, inkrassen', zonder duidelijke verdere Indo-Europese etymologie.
In het Latijn had het woord al de diverse concrete en abstracte betekenissen van het Grieks overgenomen. In het middeleeuws Latijn en het Oudfrans ontstond de betekenis 'magisch teken' en in het Middelfrans die van 'schriftteken' [1550; Rey]. De betekenis 'hoedanigheid, stand, rang' was in de 17e eeuw heel gewoon, maar kwam in het Frans nauwelijks voor en moet dus rechtstreeks uit het Latijn zijn overgenomen. De betekenis 'kenmerk, aard (van personen en zaken)' bestond ook al in de klassieke talen, maar werd pas in het Nieuwfrans zeer veel gebruikt en vandaar ook in het Nederlands vanaf de 18e eeuw. Karakter in de betekenis 'schriftteken' bleef bestaan voor niet-Latijnse tekens en wordt bovendien onder invloed van Engels character (o.a.) 'schriftteken, letterteken' sinds de jaren 1980 ook gebruikt in de context van digitale tekstbewerking.
karakteristiek bn. 'kenmerkend'. Nnl. karakterstiek in de betekenis 'karakters (van personen) beschrijvend' in een geïsoleerde attestatie karakteristieke romans [1792; WNT], dan karakteristiek 'kenmerkend' in de gezigten van de boeren en boerinnen zijn zeer karakteristiek en sommige allerkrachtigst van uitdrukking [1808; WNT]. Via Frans caractéristique ontleend aan Grieks kharaktēristikós 'kenmerkend, onderscheidend', afleiding van kharaktḗr.
Fries: karakter ◆ karakteristyk
3583.   karakteristiek
categorie:
leenwoord
Zie: karakter
3584.   karamel zn. 'gebrande suiker; toffee'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. karamel "eene soort van zeer donkerbruine kandijsuiker" [1832; Weiland], ook al het mv. caramellen (zonder betekenis) [1832; Weiland], caramel 'gebrande suiker' [1847; Kramers], ook "ulevel", ofwel 'snoepje van karamel' [1864; Calisch].
Ontleend aan Frans caramel 'gebrande suiker' [1601; TLF], ontleend aan Portugees caramelo 'suiker' en 'stukje ijs' [16e eeuw; TLF] of Spaans caramel [1611; Corominas], nu caramelo. De verdere herkomst is onzeker, maar vermoedelijk ontwikkeld, via Spaans caramillo 'riet' en/of Portugees canamel 'suikerriet', uit middeleeuws Latijn cannamellis 'id.', gevormd uit canna 'riet' (zie kaneel) en mel (genitief mellis) 'honing, zoete stof'. Minder wrsch. is dat het Portugese woord rechtstreeks teruggaat op Laatlatijn calamellus 'rietje', verkleinwoord van calamus 'rietstengel' (zie halm), waarbij het betekenisverband gezocht zou moeten worden in de vorm van suikerkristallen en stukjes ijs.
Door betekenisoverdracht is karamel ook de naam van een snoepje van karamel geworden; het meervoud caramellen in 1832 wijst ongetwijfeld al op deze betekenis. In het BN heeft karamel de Franse betekenis van caramel 'snoepje dat in een papiertje is gewikkeld'.
Fries: karamel
3585.   karate zn. 'zelfverdedigingskunst'
categorie:
leenwoord
Nnl. karate 'zelfverdedigingstechniek waarbij alleen de armen en benen worden gebruikt' in de titel van een brochure Karate: de bruine cirkel (door F.M. van Haesendonck) [1961; Picarta].
Internationaal leenwoord uit Japans karate, dat is gevormd uit de woorden kara 'leeg' en te 'hand', en letterlijk 'lege hand', dus ongeveer 'met blote handen' betekent.
Karate is een oude verdedigingstechniek die eeuwenlang alleen op het eiland Okinawa werd beoefend maar zijn oorsprong wrsch. in China heeft; in de jaren 1920 werd karate geïntroduceerd en gepopulariseerd in de rest van Japan. Na de Tweede Wereldoorlog hadden de Amerikanen een militaire basis op Okinawa; soldaten die daar gelegerd waren geweest en zich in karate hadden bekwaamd, brachten de kunst mee naar de VS en zo kon karate zich over de westerse wereld verspreiden.
Fries: karate
3586.   karavaan zn. 'reizend gezelschap'
categorie:
leenwoord
Mnl. carvane 'reizend gezelschap' in een geïsoleerde vindplaats: hi zal den carvanen van perden ende van mulen ende van harnasche zulken broedere die onder hem zijn, bevelen vlitelike te hoedene 'hij zal de broeders die onder hem staan opdracht geven zorgvuldig te waken over de stoet van paarden, muilezels en voertuigen' [ca. 1450; MNW caverne]; vnnl. caravane 'reizend gezelschap van kooplieden etc. in de woestijnen van Noord- en Oost-Afrika' [1682; WNT]; nnl. caravaan, karavaan bij uitbreiding 'reisgezelschap van meerdere voertuigen (vaartuigen, lastdieren etc.)' [1808; WNT].
De huidige vorm karavaan, eerder caravane, is ontleend aan Frans caravane 'groep reizigers' [1657; Rey], eerder al 'groep reizigers in de woestijn' [1195; TLF], dat via middeleeuws Latijn caravana [1160; Rey] ontleend is aan Arabisch kārawān 'id.', zelf ontleend aan Perzisch kārwān. De oudere Nederlandse vorm carvane is ontleend aan de Oudfranse vorm carvane [ca. 1195; Rey], die wellicht net als Vroegnieuwengels carouan rechtstreeks aan het Perzisch is ontleend.
De handelsroutes van de Arabieren in het Midden- en Verre Oosten liepen over land en de meest effectieve manier van transport was die in een karavaan van kooplieden met hun kamelen. In de periode van de kruistochten kwamen de Europeanen met deze reismethode in aanraking en ontleenden het bijbehorende woord. Bij uitbreiding ging men het ook gebruiken voor andere vormen van groepsgewijs reizen, bijv. van schepen in konvooi. In het Engels voltrok zich bij caravan een betekenisuitbreiding naar 'woonwagen' en 'kampeerwagen', zie caravan.
Fries: karavaan
3587.   karbonade zn. (NN) 'kotelet, stuk runder- of varkensrib'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Vnnl. dese sausijssen ende carbonaden ... op den rooster gebraden [1500-25; Jansen/van Winter], carbonnade 'op houtskool te roosteren of geroosterd stuk vlees' [1573; Thes.], karbonade 'id.' [1599; Kil.]; nnl. de Karbonade ... op de Rooster laaten braaden [1752; WNT], algemener 'ribstukje van een kalf, varken of lam' in van het kalf ... de karbonaden en de schijf [ca. 1859; WNT].
Ontleend aan Frans carbonnade 'het op houtskool roosteren van vlees; het aldus geroosterde vlees' [14e eeuw; TLF], ontleend aan Provençaals carbonada 'geroosterd vlees' of Italiaans carbonata 'id.' [1300-49; Battaglia], die beide zijn afgeleid van carbon 'houtskool', zie carbonpapier.
Oorspr. duidt het woord een stuk vlees aan dat op een bepaalde manier wordt bereid. Men gebruikte daarvoor bepaalde vleesdelen en in het Nederlands is de betekenis van karbonade overgegaan op die vleesdelen, en betekent het nu 'klein stuk vlees van rug, schouder, rib of haas van een kalf, lam, schaap of varken', onafhankelijk van de bereidingswijze. Wanneer deze overgang ongeveer heeft plaatsgevonden is niet goed uit te maken, omdat de context in de bronnen hierover zelden duidelijk is. In het Frans is het woord inmiddels verouderd, een karbonade heet daar côtelette, zie ook kotelet.
Het achtervoegsel -ata resp. -ade wordt in het Italiaans en later in het Frans vaker gebruikt voor gerechten, achter een woord dat een karakteristiek ingrediënt of bereidingselement aanduidt. Andere woorden met hetzelfde achtervoegsel zijn in het Nederlands bijv. limonade, marinade, marmelade, pommade, rollade, salade, sukade. Bij rechtstreekse ontleningen uit het Italiaans, bijv. sukade uit Italiaans zuccata, is het achtervoegsel in het Nederlands door analogie aangepast. Italiaans -ata (< Latijn -āta) is oorspr. de onzijdige meervoudsuitgang van verleden deelwoorden van werkwoorden op -are; aan sommige van de hierboven genoemde woorden ligt inderdaad een werkwoord ten grondslag, bijv. (in)salare '(een gerecht) zouten' bij (in)salata 'salade'.
Fries: karbonade
3588.   karbonkel zn. 'robijnachtige edelsteen; grote steenpuist'
categorie:
leenwoord
Mnl. carbunkel 'karbonkelsteen' [1240; Bern.], meestal al carbonkel 'id.' [1285; CG II, Rijmb.], 'steenpuist' in die swere die karbonkel het 'de zweer die karbonkel heet' [1287; CG II, Nat.Bl.D].
Ontleend aan Latijn carbunculus 'edelsteen; steenpuist', letterlijk 'kooltje', gevormd uit carbō (genitief carbōnis) 'steenkool', zie carbonpapier, met het verkleiningsachtervoegsel -culus; een karbonkel lijkt in kleur en vorm op een gloeiend klompje steenkool. Ook de betekenis 'steenpuist' gaat terug op vorm en kleur van een dergelijke grote, harde zwelling.
Fries: -
3589.   kardinaal 1 zn. 'hoogwaardigsheidsbekleder in de katholieke kerk'
categorie:
leenwoord
Mnl. cardinal 'kardinaal, hoogwaardigheidsbekleder in de katholieke kerk' [1240; Bern.], wert cardinael te Rome [1300-50; MNW-R].
Ontleend aan christelijk Latijn cardinalis 'id.' [eind 8e eeuw; Rey], letterlijk 'belangrijk persoon, leider', zelfstandig gebruik van het klassiek-Latijnse bn. cardinālis 'belangrijk, vooraanstaand', afgeleid van cardō (genitief cardinis) 'hoofdpunt, keerpunt', zie verder kardinaal 2.
Het zn. cardō 'hoofdpunt, keerpunt' ging in het beginnende Romeinse christendom ook een 'kerk met een plaatselijke spilfunctie, hoofdkerk' aanduiden. Vanaf de 6e eeuw werd het bn. cardinalis gebruikt als kwalificatie voor bepaalde geestelijken die promotie hadden gemaakt binnen de kerkelijke hiërarchie; later werd de naam gereserveerd voor de voornaamste priesters, diakens en bisschoppen uit de Romeinse clerus. Vanaf eind 12e eeuw worden ook bisschoppen van buiten Rome in het college van kardinalen opgenomen en hebben kardinalen het exclusieve recht tot verkiezing van de paus.
Fries: kardinaal
3590.   kardinaal 2 bn. 'voornaamst'
categorie:
leenwoord
Mnl. cardinael 'voornaamst' in vanden IIII dogeden cardinale 'over de vier belangrijkste deugden' [1300-25; MNW-R], ook cardinaelsch in die vier cardenaelsche doochden, als gherechticheit, starcheit, maticheit ende wiishiet 'de vier kardinale deugden, te weten rechtvaardigheid, moed, matigheid en wijsheid' [ca. 1450; MNW]; nnl. kardinaal getallen 'hoofdtelwoorden', kardinaal gewesten 'de vier windstreken' [1774; WNT], dat zij het principe der vrije zeevaart alsnog als het cardinaal poinct considereeren '... als het voornaamste punt beschouwen' [1783; WNT].
Al dan niet via Frans cardinal 'voornaamst' [1279; Rey] ontleend aan Latijn cardinālis 'belangrijk, vooraanstaand', afgeleid van cardō (genitief cardinis) 'hoofdpunt, keerpunt, beslissend moment', een overdrachtelijke betekenis van 'deurspil, draaipunt' en dus vergelijkbaar met bijv. het eerste lid in spilfunctie. Op hezelfde Latijnse zn. gaat via het Frans ook scharnier terug.
In het Middelnederlands bestond alleen de vaste verbinding cardinale doget of doget cardinale, een leenvertaling van middeleeuws Latijn virtutes cardinales 'de hoofddeugden', te weten voorzichtigheid (wijsheid), rechtvaardigheid, gematigdheid (zelfbeheersing) en moed, die werden onderscheiden van de drie goddelijke deugden: geloof, hoop en liefde. Ook in het Nieuwnederlands bestaat het woord kardinaal alleen in enkele vaste verbindingen als kardinaal punt, kardinale fout, (van) kardinaal belang.
Fries: kardinaal

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven