1.   citeren ww. 'aanhalen'
categorie:
leenwoord
Mnl. citeren 'voor het gerecht dagen' [1479; MNW-P]; vnnl. chiteren 'openlijk bekendmaken' [1516; MNW-P], citéren 'dagvaarden' [1588; Kil.], citeren "een auteurs naem of schriften bybrengen" ('de naam of geschriften van een auteur aanhalen') [1699; Arsy].
Ontleend aan Frans citer 'aanhalen' [voor 1618; Rey], eerder al 'dagvaarden, sommeren' [14e eeuw; Rey] en 'aandringen' [13e-14e eeuw; Rey] < Latijn citāre 'in snelle beweging brengen, ontbieden, aanklagen, afroepen' (verl.deelw. citātus), een frequentatiefvorm van ciēre 'in beweging brengen, roepen, noemen', verwant met Grieks kíein 'gaan, bewegen', zie kinetica; zie ook recital.
citaat zn. 'aanhaling, ontleende passage'. Nnl. citaten (mv.) 'aanhalingen' [1840; WNT rhetoriek] < Latijn citātum 'het opgeroepene', verl.deelw. van citāre. ◆ citatie zn. 'dagvaarding; citaat'. Vnnl. citacie 'dagvaarding' [begin 16e eeuw; WNT verstek] < Frans citation 'citaat' en 'dagvaarding', eerder al 'het sommeren' [ca. 1355; Rey] < Latijn citātiō 'proclamatie, dagvaarding', afleiding van citāre.
Fries: sitaat


  naar boven