1.   album zn. 'boek met lege bladen; plaat met meerdere nummers'
categorie:
leenwoord
Nnl. album 'boek met lege bladen' [1700; WNT], 'stel grammofoonplaten in één verpakking' [1974; Reinsma 1975], later ook 'een grammofoonplaat of cd'.
Ontleend aan Latijn album, de gesubstantiveerde onzijdige vorm van het bn. albus 'wit', zie abeel.
In de Romeinse tijd was een album onder meer een wit bord of een witte muur waar aankondigingen op geschreven konden worden. In de 17e eeuw raakte album in het Duits populair als benaming van een liber amicorum, vandaar kwam het in de 18e eeuw in het Frans en andere Europese talen terecht. Het album werd een boek met witte, lege bladen die men kon vullen, bijv. een poëziealbum [1866; WNT] waarin men gedenkdichten schreef, een postzegelalbum [1910; WNT postzegel], waarin men postzegels verzamelde. In het Engels ontstond in de 20e eeuw naast de betekenis 'boek met een verzameling' ook de ruimere betekenis 'verzameling in of op iets', zoals op een 'grammofoonplaat met meerdere nummers'. Die laatste betekenis is in het Nederlands ontleend en overgedragen op de cd.
Fries: album


  naar boven