1.   alant zn. 'plantengeslacht (Inula)'
categorie:
leenwoord
Mnl. alant, alaen [1253; CG II, Gez.reg.]; vnnl. alant [1511; Herbarius i.D.].
Herkomst niet helemaal zeker. De vorm met -t is wrsch. een jongere, zoals bij arend. Mnl. alaen gaat wrsch. terug op het middeleeuws Latijn, waar naast inula mogelijk ook verbasteringen als *iluna, *eluna (vergelijkbaar met de Oudengelse vorm) enz. voorkwamen, onder invloed van helenium (ook Frans aunée naast elnée 'alant' (< *aln-)). De uitgangsvorm voor het Nederlandse woord zou dan een Romaans *alana zijn, vgl. de opmerking van Isidorus van Sevilla in zijn Etymologieën (ca. 600): inula, quam rustici alam vocant 'inula, die de boeren ala noemen'. De Latijnse vorm helenium stamt af van Grieks helénion, dat weer een afleiding van de vrouwennaam Helénē is.
Mnd. alant; ohd. alant (nhd. Alant); nfri. alant; oe. eolone, elone (< *elon-).
Literatuur: R. Loewe (1935) 'Etymologische und wortgeschichtliche Bemerkungen zu deutschen Pflanzennamen', in: Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur 59, 245-254
Fries: alant


  naar boven