1.   gendarme zn. 'marechaussee, politiesoldaat'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Vnnl. gensdarme 'soldaat, voetknecht' [kort na 1515; MNHWS], gendaerme 'soldaat, voetknecht' [1548; WNT Aanv.]; nnl. gendarmes (mv.) 'rijkswachters' [1846; WNT intijds], gendarme 'gewapende landruiter ter handhaving van de openbare veiligheid, politiesoldaat' [1847; Kramers], twee gendarmen 'twee rijkswachters, marechaussees' [1854; WNT verbazing], gendarms (mv.) 'id.' [1891; WNT tokker].
Ontleend aan Frans gendarme [1440-75; Rey], een samentrekking van gens d' armes 'krijgsvolk', letterlijk 'lieden met wapens' [begin 14e eeuw; Rey], van gens 'lieden, personen' en arme 'wapen'. Gens [eind 10e eeuw; Rey] is het meervoud van het Oudfranse woord gent 'geheel van personen' < Latijn gēns, meervoud gentēs 'geslacht, volk', bij de stam van het werkwoord gignere 'verwekken, voortbrengen', en verwant met kunne. Arme 'wapen' [1080; Rey] gaat terug op Latijn arma (onzijdig mv.) 'wapens', zie alarm. In Frans gendarme is de -s van gens weggevallen, omdat men dat in de samentrekking niet meer als meervoud herkende.
In het Frans duidde gendarme oorspr. een krijgsman te paard aan, in 1790 werd het woord gebruikt ter vervanging van maréchaussée, en met deze betekenis is het in België overgenomen, met een tussenpoze van 1815-30, toen net als in Nederland ook in de Belgische provincies het woord marechaussee werd gebruikt. Na de politiehervorming aldaar in de jaren 1990, waarbij de Rijkswacht (de gendarmerie) werd afgeschaft, wordt het alleen in de spreektaal nog gebruikt. In het NN is het woord ongebruikelijk.


  naar boven