1.   eend zn. 'watervogel (familie Anidae)'
categorie:
erfwoord
Onl. ened 'eend' in de plaatsnaam Enedseae 'Ens (Overijssel)' [793; Künzel 131]; mnl. entvoghel 'eend' [1294-1300; CG I, 2856].
Os. anud (mnd. ān(e)t, ēnde); ohd. anut, enita 'eend' (nhd. Ente); oe. ened, æned; on. önd (nzw. and); < pgm. *anud-/*anad-/*anid- 'eend'. Wrsch. was dit een wortelnomen dat via de u-stammen in de groep van de i-stammen is terechtgekomen, wat de talrijke varianten in de Germaanse talen verklaart. Pfeifer sluit niet uit dat de ohd. vorm met a- beïnvloed is door Latijn anas 'eend'.
De vormen in de andere Indo-Europese talen zijn ook nogal gevarieerd: Latijn anas (genitief anitis) 'eend'; Grieks nẽtta, nẽssa (< *nātja-, hoewel de verwantschap van dit woord betwijfeld wordt); Sanskrit ātí-; Litouws ántis, Oudpruisisch antis; Oudrussisch utov' (Russisch utka 'eend'); bij de wortel pie. *h2en(H)t- 'eend, watervogel' (IEW 41-42).
Literatuur: Lloyd/Springer I, 291-293


  naar boven