edoch bw. 'doch, maar, echter' categorie: geleed woord Mnl. idog 'echter' [1200; CG II, Servas]; vnnl. iedoch, edoch. Het bijwoord doch werd versterkt met een voorvoegsel ie- dat teruggaat op onl. io 'altijd' [10e eeuw; W.Ps.]. Dit is een onbeklemtoonde vorm bij *ewa, zie eeuw. Ohd. iodoh (nhd. jedoch 'echter'). De deftige variant edoch van doch is een schrijftaalwoord en is dat wrsch. altijd geweest.