|
1.  |
ongeval zn. 'ongelukkige gebeurtenis, ongeluk' categorie: geleed woord Mnl. ongheval 'ongelukkige toestand of gebeurtenis' in sin ungeual her clagete 'hij klaagde over zijn ongelukkige toestand' [1201-25; VMNW], van wat ongheualle dat mochte gheschien vander ze 'betreffende ongeluk dat door de zee zou kunnen worden veroorzaakt' [1280-81; VMNW], bescermen ... Van onghevalle ende van tempeeste 'beschermen tegen ongeluk en ellende' [1290; VMNW]; nnl. ongeval 'verkeersongeluk' in Gelukkig hebben wij den togt zonder ongevallen kunnen volbrengen [1871; iWNT]. Afleiding van geval 'gebeurtenis' met het voorvoegsel on- in de betekenis 'slecht, onbehaaglijk'. Fries: -
|
naar boven
|