1.   hakketakken ww. 'vitten'
categorie:
geleed woord
Vnnl. hacketeeren 'twisten' [ca. 1650; WNT], acketteren 'hinderlaag leggen, kijven, twisten' [1668; WNT]; nnl. hakketakken 'kibbelen' [1836; Buser 1855]; haktakken "kibbelen, krakeelen, hakketeeren, vitten" [1914; van Dale], hakketakken 'kibbelen' [1946; Kramers III]. Vooral gebruikelijk is het afgeleide zn. gehaktak "gekibbel, geharrewar" [1914; van Dale], nu gehakketak.
Afleiding van vnnl. ak(k)et, dat teruggaat op twee Middelnederlandse zelfstandige naamwoorden: ocket 'sluwe streek, bedrog' (< Oudfrans hoquet in de betekenis 'tegenwerping, spitsvondigheid') en acket 'list, slimme streek' (< Oudfrans aguet 'hinderlaag' (Nieuwfrans aux aguets 'op de loer'), afgeleid van verouderd agaitier = guetter 'bespieden', zie wachten). De oudste vindplaatsen zijn resp. zonder enech ocket ofte eneghe fallatie 'zonder sluwe streken of bedrog' [1274; MNW oket] en die akette, die si daer voertbringhen bi wette 'de slimme streken die ze op wettige wijze (legaal) ten uitvoer brengen' [ca. 1410; MNW]. In de 15e eeuw waren beide woorden samengevallen. Vnnl. ak(k)et kreeg door hernieuwde invloed van het Franse hoquet de betekenis '(juridische) spitsvondigheid' [acketten 1539; WNT hakket]; daaruit ontwikkelde zich weer aket 'twistgeding, strijdpleidooi' [1680; WNT hakket] en nog algemener 'woordenstrijd, twistgesprek' [1668; WNT hakket].
Inmiddels ontstond een spelling met ha- onder volksetymologische invloed van hakken in de betekenis 'vitten', en werd een werkwoord hakket(t)eren afgeleid. De klemtoon zal oorspr. net als bij ak(k)et/hakket op de tweede lettergreep hebben gelegen, zie daarvoor ook de spelling met -tt- in de vindplaats uit 1668; maar het zn. verouderde en het werkwoord kreeg dezelfde klemtoon als de meeste andere werkwoorden op -eren. Hakketeren heeft de 20e eeuw gehaald, maar is nu verouderd. Door de hardnekkige associatie met hakken (Koenen 1921 noemt hakketeeren nog een afleiding van hakken) ontstond de reduplicerende vorm hakketakken.
Buser (1855) verklaart het Overijsselse woord hakketakken als een samenstelling van hak 'haat, nijd' en takken 'beledigen'. Deze betekenis van hak komt inderdaad voor in het WNT (hak III) en staat zelfs nog in moderne woordenboeken. Het is niet ondenkbaar dat dit hak is afgeleid van Frans agait- (zie boven). Bij takken geeft Kiliaan (1599) twee betekenissen: laedere 'beledigen' en percutere 'slaan'. Deze laatste betekenis komt in het WNT nog voor (onder Hakken I), en wordt ook in moderne woordenboeken nog genoemd. Gezien het feit dat de vorm hak(ke)takken voor het standaardnederlands van veel recentere datum is (toen de betekenis 'beledigen' al niet meer bestond voor hakken), is deze etymologie niet heel waarschijnlijk.
Literatuur: T.H. Buser (1855), 'Overijselsch taaleigen', in: Nieuw Nederlandsch Taalmagazijn 3, 113-140


  naar boven