1.   abracadabra zn. 'toverspreuk, wartaal'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. de Verschrikking van het Woord Abracadabra [1726; WNT].
Ontleend aan Latijn abracadabra [3e eeuw]. De verdere herkomst is onbekend. Mogelijk stamt het uit Grieks ABRASADABRA; de Griekse hoofdletter S (Σ) werd in de Middeleeuwen aangezien voor C en uitgesproken als /k/.
Oorspr. was dit een kabbalistisch machtswoord uit de gnostische sekte van Basilides [ca. 125], voor het eerst aangetroffen in een leerdicht van Q. Serenus Sammonicus (III) [ca. 200]. Het werd elf maal onder elkaar geschreven op een zogeheten Abraxassteen, telkens met een letter minder, zodat een gelijkzijdige driehoek ontstond. Dit amulet zou de mens beschermen tegen ziekten en noodlottige invloeden.
O.a. ODEE ziet verwantschap met Abraxas (oudere vorm Abrasax), naam van de oppergod van de Basilidianen, die eveneens veel op amuletten voorkomt, met hetzelfde doel. Volgens Irenaeus (Adversus haereses 1,12;1) betekent Abraxas in de gnostiek het getal 365 (a = 1, b = 2, r = 100, x = 60 en s = 200), naar de 365 emanaties van de godheid en het aantal dagen van het jaar. CEDEL 1977 noemt deze verklaring echter onwaarschijnlijk en beschouwt Abraxas als een (onbekend) Hebreeuws acrostichon. Brandenstein leidt abracadabra in de betekenis 'schuim en as' (wellicht ook 'nevel en rook') uit het Thracisch af.
Literatuur: W. Buchholz (1956) 'Abracadabra', in: Zeitschrift für Religions- und Geistesgeschichte 8, 257-259; W. Brandenstein (1957) 'Etymologica', in: E. Pulgram Studies Presented to J. Whatmough, Den Haag, 26 e.v.; H. Biedermann (1973) Handlexikon der magischen Könste, Graz
Fries: abacadabra


  naar boven