1.   ontologie zn. 'zijnsleer, bepaalde filosofische leer'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. ontologia 'zijnsleer' [1663; Meijer], ontologie in de zogenaamde ontologie of wezens-kunde [1774; WNT wezen], de "metaphysica" (ontologie) is de leer van de werkelikheid, zover deze het "gegevene", de "ervaring" of het "onmiddellik" gekende ... overschrijdt [1933; WNT Aanv.], ... van alles direct ontologie te maken ... alle begrippen op te delen en te analyseren [1996; NRC].
Internationale wetenschappelijke term, al dan niet via Frans ontologie [1692; TLF] ontleend aan Neolatijn ontologia, dat gevormd is op basis van Grieks ṓn (genitief óntos) 'het zijn, het bestaan', het teg.deelw. van eĩnai 'zijn' (verwant met het werkwoord zijn 1), en het achtervoegsel -logie.
De ontologie was en is allereerst een filosofische leer, die het geheel van het zijn en van het bestaande beschrijft en probeert inzichtelijk te maken. In de moderne natuurwetenschappelijke ontologie worden theorieën over een vaststaande, onveranderlijke werkelijkheid geformuleerd, zodat er een onaantastbaar kader is waarbinnen experimenten en metingen kunnen worden gedaan; als de experimenten en metingen daarmee in strijd blijken, moet een nieuwe theorie worden geformuleerd. In de informatica is het begrip ontologie overgenomen om een hiërarchische structuur van data en hun onderlinge verhoudingen en regels te beschrijven.
Fries: ontology


  naar boven