1.   gage zn. 'salaris, soldij'
categorie:
leenwoord
Mnl. gaigen en wedden 'bezoldigingen en salarissen' [1478-79; MNW wedde]; vnnl. gagien (mv.) 'betalingen voor optreden' [1523; WNT Supp. afkorting], gayen (mv.) 'salarissen' [1530; MNW], gage 'bezoldiging, loon' [na 1538; MNW], 'loon van scheepsvolk' [1598; WNT zeenood], gagie 'loon, bezoldiging' [1599; Kil.].
Ontleend aan Frans gages (mv.) 'loon' [ca. 1155; Rey], gage 'pand, onderpand, waarborg' [12e eeuw; Rey], eerder in de vormen guage [ca. 1135; Rey], gwage [ca. 1130; Rey], dat zelf ontleend is aan frank. *waddi '(onder)pand', zie verder wedde en wedden. Voor w- > g- in het Frans, zie garde.


  naar boven