1.   vork zn. 'getand werktuig'
Onl. *furka op grond van het toponiem furkadabeki 'Fourdebecques (Pas-de-Calais)', letterlijk 'gevorkte beek' [1136; Gysseling 1960]; mnl. vorke 'vork' [1240; Bern.], als wapen in steecsweert. glavie. pieke. vorke. priem. of gaveloten 'steekzwaard, slagzwaard, lans, vork, priem of speren' [1351; MNW-P], als eetwerktuig in Een zilveren messe, een zilveren forck [1421; MNW].
Vroege ontlening aan Latijn furca 'twee- of drietandig werktuig of wapen', verdere herkomst onzeker.
Het Germaanse woord voor hetzelfde begrip is gaffel, zie aldaar voor het gebruik van beide woorden in het Nederlands en de andere Germaanse talen.
Fries: foarke


  naar boven