|
1. |
krocht zn. 'spelonk; crypte' categorie: leenwoord Onl. wrsch. al in het toponiem Crochtem 'Crochte (Frans-Vlaanderen)' [1067; De Flou 1923]; mnl. crogt 'crypte, grot' [1240; Bern.], crocht, croft 'grot, spelonk' in tote dien hole entien crochte 'naar het hol en de grot' [1300-25; MNW-R], ook 'ondergronds gewelf, crypte' in in de crocht in Sente Jans kerke [1438-49] en onder den koor inder crofte 'onder het koor in de crypte' [ca. 1445; MNW] die croft offte dat spelunc 'de grot of de spelonk' [1488; MNW]; vnnl. krofte, krufte, krochte 'crypte, grot' [1599; Kil.]. Vroege ontlening aan vulgair Latijn *crupta < Latijn crypta 'onderaardse gang, tunnel, grot', zie crypte en grot. Het woord vertoont de oude overgang van -pt- naar -ft- (Primärberührung), zoals in bruiloft; daarna heeft de uitsluitend Nederlandse overgang van -ft- naar -cht- plaatsgevonden, zie achter, eerst in het Brabants en Vlaams en van daaruit in de standaardtaal. Ook ontleend zijn: mnd. kruft 'crypte, grot'; ohd. kruft 'id.' (nhd. Gruft); oe. cruft 'crypte' (ne. zeldzaam croft). Fries: -
|
naar boven
|