1.   -scoop achterv. '-kijker'
Nnl. in microscope [1675; WNT auteur], Telescopen, Microscopen, en een Camera obscura [1760; iWNT telescoop], kaleidoskoop [1838; iWNT], gyroskoop [1855; iWNT], spectroscoop [1865; iWNT].
Internationaal achtervoegsel in wetenschappelijke neologismen vanaf de 17e eeuw, gebaseerd op de stam van Grieks skopeĩn 'kijken', dat verwant is met spieden. De oudste woorden met dit achtervoegsel zijn telescoop 'verrekijker' en microscoop 'kleinkijker': in 1611 (OED) gebruikte de Italiaanse astronoom Galileo Galilei het woord telescopio in zijn brieven; twee jaar later (OED) is ook Neolatijn telescopium geattesteerd, gebaseerd op de Griekse samenstelling tēléskopos 'van verre kijkend'. Kort daarna volgde Neolatijn microscopium 'microscoop' [1614; OED] en Italiaans microscopio [1625; OED].
Het woord horoscoop hoort hier niet bij. Het gaat in zijn geheel terug op een Griekse samenstelling, waarin het tweede lid net als bij tēléskopos 'kijkend' betekent.
Vrijwel alle andere woorden op -scoop zijn wetenschappelijke neologismen voor instrumenten in de natuurkunde, meteorologie, biologie, geologie, geneeskunde enz. Ook bioscoop duidt oorspr. een kijkinstrument aan; het heeft echter al snel een geheel eigen, typisch Nederlandse betekenisontwikkeling ondergaan.
Fries: -skoop


  naar boven