1.   minuut zn. 'zestigste deel van een uur'
categorie:
leenwoord
Mnl. minute 'zestigste deel van een uur' in elke minute es in menigher handwijle ghedeelt 'elke minuut is verdeeld in vele ogenblikken' [1485; MNW hantwile]; vnnl. minute 'zestigste deel van een uur' in huere, minute 'uren, minuten' [1559; WNT respijt], ook 'zestigste deel van een meetkundige of geografische graad' in 19 graed 9 minuten [1614; WNT]; nnl. minuut ook 'korte tijd' in geen minuut vroeger [1785; WNT].
Ontleend, al dan niet via Frans minute 'zestigste deel van een uur' [1392; TLF], ouder minuce 'id.' [1250-75; TLF], aan middeleeuws Latijn minuta 'tijdseenheid', verkort uit pars minuta prima 'eerste kleine deeltje' (van een door 60 deelbare grootheid), waarin minuta de vrouwelijke vorm is van klassiek Latijn minūtus 'klein'; minūtus is het verl.deelw. van minuere 'minder maken', afgeleid van minus, minor 'minder, kleiner', verwant met minder. De aanduiding prima 'eerste' contrasteert met secunda 'tweede', zie seconde.
Mnl. minute betekende ook 'eerste schriftelijke vastlegging', meestal in het mv. minuten, bijv. in de minuten te corrigierne 'de concepten (van de tekst van een privilige) te corrigeren' [1407-32; MNW ordineren]; vnnl. de minuten van de contracten [1608; Stall.] (vandaar afgeleid het ww. vnnl. 't minuteren ende grosseren van elck geschrifte [1549; Stall.]). Deze betekenis is, al dan niet via Frans minute 'id.' [eind 14e eeuw; TLF], ontleend aan middeleeuws Latijn minuta 'aantekening, concept'; een dergelijk stuk werd in klein lopend schrift geschreven, scriptura minuta 'klein schrift'; voor scriptura zie schrift en voor minuta 'klein' zie hierboven. De hieruit ontwikkelde betekenis 'origineel waarvan kopieën uitgegeven zijn', vooral gebruikt voor ambtelijke stukken, bestaat nog steeds, bijv. in de minuut van de akte [1906; WNT]. In het Engels is minutes de gewone term voor onze 'notulen'.
Fries: minút


  naar boven